Door: Mirjam Elizabeth Lobbes, kunsthistorica/archeoloog
Nederlanders eten tegenwoordig wel 107 kg melkproducten per jaar! Maar hoe was dat vroeger, bijvoorbeeld in de Gouden Eeuw tussen 1600-1700? At de beroemde schilder Johannes Vermeer ook al brood met kaas, net als wij? In Nederland wordt al eeuwen zuivel geproduceerd en geconsumeerd, maar waarom zijn wij hier zo goed in? In dit drieluik kom je erachter, aan de hand van schilderijen die ook in het Rijksmuseum in Amsterdam te zien zijn. Lees hieronder het eerste deel: Waarom is Nederland een typisch zuivelland?
Al heel ver terug in de geschiedenis werden de bewoners van Nederland gezien als kaaseters. Zelfs in de Romeinse tijd (al ruim 2000 jaar geleden!) werd al geschreven, door de Romeinse schrijver Tacitus, dat men hier niets anders at dan vlees, wild fruit en ‘gestremde melk’ ofwel: jonge kaas. Het woord zuivel komt ook uit die tijd. De Germanen, zoals de bewoners van Nederland in die tijd genoemd werden, noemden een papje ‘suval’. Dat klinkt al bijna als zuivel.
Koeien waren voor de mensen zo belangrijk dat ze zelfs samen met de koeien onder één dak woonden. De ene helft van het huis was om in te wonen en de andere helft was voor de koeien. Dat noem je een woonstalhuis. In de winter moet het wel gestonken hebben in huis, want de koeien stonden in hun eigen poep. De poep werd onder hun poten opgestapeld en als het lente was, hadden de mensen een heleboel mest verzameld om over het land uit te spreiden. Zo werd het land extra vruchtbaar, (kunst)mest uitrijden over het land gebeurt nog steeds.
Wist je dat Nederlanders vanaf de Romeinse tijd meer zuivel zijn gaan eten en drinken? Hoe dat gekomen is zit zo: Nederland ligt voor een groot deel onder het zeeniveau en bij vloed liep het zeewater ver het land in. Ook liepen er veel rivieren door Nederland. Die rivieren overstroomden vaak. Nederland was dus voor een groot deel erg nat, zo nat dat er niet veel anders op kon groeien dan gras. Graan voor brood houdt niet van een natte bodem, dus dat groeide er niet goed. In de Middeleeuwen werd het land nog natter en werden stukken veenland weggesneden. Het lijkt misschien een beetje onhandig om de bodem weg te halen, maar veenbodem, die je in Zeeland, Zuid- en Noord-Holland, Friesland, Groningen en Drenthe vindt, was heel geschikt om een vuur mee te stoken. Aangezien er nog geen centrale verwarming in huis was, werd er veel veen weggehaald om te verstoken.
Als oplossing voor al de overstroomde gebieden in Nederland, bedacht men in de Gouden Eeuw (1600-1700 na Christus) het droogmalen. Met voor die tijd supermoderne molens werd het water uit het land weggepompt en hadden de mensen weer droge voeten. Nou ja, helemaal droog werd het niet. Het land bleef zompig, zo zompig dat er uiteindelijk niets anders op wilde ‘groeien’ dan … koeien! Een koe eet immers voornamelijk gras en is niet alleen in de zomer te melken, maar het hele jaar door en zelfs twee keer per dag. Zo was er het hele jaar door melk. Er is een mooi gedichtje hierover geschreven door Jacob Cats. Je zou Jacob Cats de dichter des vaderlands in de Gouden Eeuw kunnen noemen. Hij schreef in 1636 het volgende:
Wat het koebeest geeft is bovenal te prijzen
…
Prijs Spanje, prijs haar of wat daar kan groeien,
Ons Holland prijst terecht de vruchten van de koeien
Van daar komt nuttige kost ten goede van de mens
Van daar komt mondvermaak en vollen harten wens
De oogst van Spanje is maar eens te plukken
Maar wat het koebeest schenkt is een rijkere schat
Want tweemaal daags, zo geeft het edel nat.
Jacob Cats (geboren in 1577 en overleden in 1660), hier geschilderd door Michiel van Mierevelt in 1634. Dit schilderij is in het echt te zien in het Rijksmuseum in Amsterdam.
Dit gedicht is in ouderwets Nederlands geschreven, met ‘edel nat’ wordt bijvoorbeeld melk bedoeld. Het laat duidelijk zien dat de Nederlanders erg blij waren met de melk die de koeien gaven. Melk kon worden verwerkt tot boter en kaas en dat is lang houdbaar. In de winter hadden de Nederlanders dus ook goed te eten. Er werd dan ook gepronkt met de Nederlandse koe in de Gouden Eeuw. Dit kun je bijvoorbeeld zien op het schilderij hieronder, uit 1653 van Paulus Potter dat in het Rijksmuseum hangt.
Hiernaast zie je het schilderij ‘Koeien in de wei bij een boerderij’, geschilderd door Paulus Potter in 1653. Dit schilderij is in het echt te zien in het Rijksmuseum in Amsterdam.
Er was dus melk genoeg, maar omdat de koeien voor hun melk werden gehouden waren er niet altijd genoeg koeien voor de slacht. Vanuit Denemarken en Duitsland kwamen koeien naar Nederland om hier in het voorjaar te grazen. Dat noemde men ‘vetweiderij’. Als het vee dik geworden was dan werd het in november geslacht. Er kwamen per jaar zo’n 30.000 tot 40.000 Deense ossen naar Nederland. Soms per boot of over het land.
Lees ook deel 2 en deel 3 van het drieluik over de geschiedenis van zuivel in Nederland. Kunsthistoricus Mirjam Elizabeth Lobbes vertelt aan de hand van schilderijen waarom wij Nederlanders zo goed zijn in het verwerken van zuivel.